Het CBKU vroeg Maurice Bogaert voor het maken van de laatste tentoonstelling. ‘Ik vond het een ingewikkelde vraag. Hoe vreselijk ik het ook vind dat het CBKU dichtgaat, ik wil er niet pathetisch of grimmig over doen.’ Bogaert was ook verantwoordelijk voor de openingstentoonstelling 3 jaar geleden en zette deze geheel naar zijn eigen hand door niet de rol van curator aan te nemen, maar de ruimte zelf tentoon te stellen. Net als toen, twijfelde Bogaert ook nu of hij de opdracht van het CBKU zou aannemen. Want dat het schrijnt dat het CBKU haar deuren moet sluiten zo kort nadat de nieuwe presentatieruimte is opgeleverd, dat hoeven we elkaar niet meer te vertellen. ‘Ik wil het hebben over improviseren en verder gaan.’ En wat is er mooier dan verder gaan te water, de zee op, waar de gevaren het grootst zijn en de ervaringen het meest intens?
Bogaert heeft zichzelf toegestaan Wrecks and Rafts bol te laten staan van de symboliek. Het vlot, de kano’s en oude duikersattributen maken het bijna onmogelijk de stroom associaties te stoppen. Door de context en het ontbreken van daadwerkelijke kunstwerken, kleven er aan alle (wrak)stukken betekenissen. Dat begint al bij de zeer gestructureerde entreeruimte: drie kano’s liggen keurig naast elkaar te dobberen en de boeien en reddingsvesten hangen binnen handbereik. Alles in orde, zou je zo zeggen. Of is het eigenlijk ook wel wat benauwend, die ingecalculeerde veiligheid? En gelden die fluorescerende vesten en de veel te hoog hangende boeien misschien als waarschuwing?
In de volgende, donkergrijze ruimte lijkt een soort ondergronds, sinister museum te zijn gehuisvest. Op kleine, zwarte podia zijn de enigszins macabere schatten van de zee tentoongesteld: verzwaarde duikersschoenen om de zeeverkenner aan de grond te houden, een loodzwaar duikerspak die maar één kijkrichting duldt en de galgachtige scheepstouwen. Het meest mysterieus en autonoom is de wand met zorgvuldig gerangschikte stukken grauwig (uit de Maas gevist) piepschuim.
De opstelling maakt dat je eindeloos in het minimuseum zou kunnen blijven rondcirkelen, ware het niet dat je oog getrokken wordt door het licht dat aan de horizon gloort: in een helderblauwe ruimte verderop prijkt een vlot, gebouwd van olievaten en allerlei soorten bij elkaar gesprokkeld hout. Ondanks de gevaren die het reizen op een vlot met zich meebrengt, belichaamt het onmiskenbaar optimisme. Het gebrek aan een fixeerpunt aan de horizon of hulpmiddelen voelen als een bevrijding.
Toch heeft Bogaert nog een back-up plan ingebouwd, mocht het vlot stranden: achter de schermen worden groene briefjes van 100 gezeefdrukt. Stapels ongesneden euro’s zijn al geproduceerd. Is dat de laatste list waar over gerept wordt op de uitnodiging? Of zijn het de boten en het vlot, die niet zo statisch blijken als hun decor doet geloven maar op de laatste dag van de tentoonstelling het ruime sop kiezen? Het CBKU zal namelijk niet gedwee de rit uitzitten en zelf het licht uit doen, maar vertrekken als een trots en verliefd bruidspaar om het feestje elders voort te zetten. En natuurlijk, een gracht het ‘ruime sop’ noemen, gaat misschien wat ver, maar wie de sprong maar waagt, komt via een gracht ook al heel ver.
Het Juttertje heeft Bogaert er vast niet neer gezet om de pijn te verzachten. Moed indrinken misschien, maar vooral vrolijk dronken worden: ‘Ik wil niet bij de pakken neerzitten. We moeten blijven doen waar we goed in zijn, dan komt het goed.’
(c) Lucy, 24-11-2012. Tekst: Jantine Kremer.
Het Juttertje heeft Bogaert er vast niet neer gezet om de pijn te verzachten. Moed indrinken misschien, maar vooral vrolijk dronken worden: ‘Ik wil niet bij de pakken neerzitten. We moeten blijven doen waar we goed in zijn, dan komt het goed.’
(c) Lucy, 24-11-2012. Tekst: Jantine Kremer.