“Wir haben die kunst, damit wir nicht an der wahrheit zugrunde gehen” (Nietzsche)
Armando is vorig jaar 85 geworden, maar hij werkt gestaag door. De beelden dienen zich aan en daar moet iets mee gedaan worden, of hij dat nu leuk vindt of niet. Zowel vanwege zijn thematiek als zijn niet aflatende scheppingsdrang hoort Armando in de Diep Gaan tentoonstelling thuis. Zijn gedrevenheid heeft geleid tot een indrukwekkend, omvangrijk oeuvre, dat een periode van ruim 60 jaar omvat. Reden voor Museum Oud Amelisweerd en nai010 uitgevers om in de monografie ‘Armando, tussen het weten en het begrijpen’ aandacht te besteden aan de vele facetten van deze kunstenaar.
“Ik ben nog niet dood” was Armando’s eerste reactie op het voorstel voor de monografie, maar nu het er eenmaal is, is hij er toch blij mee; “Ik ben bang dat het een mooi boek geworden is.” En daar heeft hij gelijk in. Naast de duiding van zijn kunstenaarschap (beeldend, literair, muzikaal, theatraal), geeft het boek en passant ook inzicht in veranderende opvattingen over kunst sinds de jaren vijftig van de vorige eeuw. Met ruim 250 afgebeelde werken en essays van Yvonne Ploum, Antoon Melissen, Anke Hervol en Niels Cornelissen, biedt het boek een hernieuwde kennismaking met een fascinerend oeuvre en een geslaagde poging tot duiding van een eigenzinnige en veelzijdige kunstenaar, die zich eigenlijk niet graag laat duiden. Volgens Armando gaat het immers alleen om het kunstwerk en de ervaring van de beschouwer.
Het mes erin
De enorme productiviteit van Armando en de ruime vertegenwoordiging van zijn werk door diverse galeries, maakt dat je zijn werk momenteel behoorlijk vaak tegenkomt. Er treed bij sommige mensen een Armando ‘moeheid’ op, waarbij de zeggingskracht van het werk afvlakt. Dat heeft niet met de kwaliteit van het werk te maken, als wel met de overvloed en daarmee het risico op een gebrek aan concentratie om ieder werk op zijn eigen merites te beoordelen. Armando is zelf overigens de strengste criticus van zijn werk; als een werk na verloop van tijd de toets der kritiek niet kan doorstaan, zet de kunstenaar genadeloos het stanleymes in het doek.
Onvermijdelijk moet ik daarbij denken aan zijn Peinture 4-1960; ook dit doek bewerkt Armando met een mes, maar dan als schilderkunstige ingreep. Een daad van agressie die ook nu nog navoelbaar is, maar die destijds veel meer impact had; kort na de Tweede Wereldoorlog was iedere verwijzing naar geweld en agressie uit den boze. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de schilderijen van Armando in de jaren vijftig heftige reacties opriepen. “Is het een sublimatie van bloeddorst?” vroeg een recensent zich in 1956 af bij het schilderij Peinture criminelle. “Is het niet gevaarlijk (vooral in deze tijd van gevaarlijk communisme) om hierover te zwijgen? Wat zijn dit voor mensen, die misdadige schilderijen maken?” reageerde een brievenschrijver in Het Parool op een tentoonstelling in het Stedelijk Museum in Amsterdam.
Goed is goed
Tegen de achtergrond van de Hongaarse opstand met de bloedige repressie door de Sovjet-Unie en de naweeën van de oorlog, werd het werk van Armando niet geaccepteerd door het publiek. “Als ik puur op de inhoud van mijn werk afga, was ik in de jaren vijftig nog helemaal oorlog.” stelde Armando in 1974. Toen al was hij bezig met de thema’s die zijn hele oeuvre zouden beheersen: de mechanismes van geweld en schuld, de dunne lijn tussen dader en slachtoffer en de tragiek van het menselijk bestaan. Maar daar had men op zijn zachtst gezegd geen behoefte aan in de naoorlogse opbouwjaren. Goed moest goed zijn, fout was fout en daartussen was geen ruimte voor grijstinten. Armando reageerde met het strijdlustige pamflet ‘Bloeddorst bij de groeven’ waarin hij op weinig zachtzinnige wijze de vloer aanveegt met de beau monde van het dan heersende kunstwereldje.
“… Hun ware overzichtstentoonstelling zal plaats vinden in ónze zaal; er zullen zich bij de ingang – een bronzen deur, afgezet met fluweel, waarvoor wachters met lange messen - roosters bevinden, die zodanig geconstrueerd zijn dat elke bezoeker die zich daarop bevindt onmiddellijk gesteriliseerd wordt. de samenstellers van deze tentoonstelling hebben reusachtige handen, vol met haat, rancune, jaloezie. glinsterend bij elke beweging.” (uit: ‘Bloeddorst bij de groeven’, gepubliceerd in Podium 12, 1957 p.3)
Autobanden en prikkeldraad
Zijn jeugdjaren in de nabijheid van Polizeiliches Durchgangslager Amersfoort (kortweg Kamp Amersfoort) bleken van vormende invloed. In de jaren na de oorlog zijn de schilderijen van Armando een mengeling van woede en vrijheid. Armando verzet zich tegen academisme en weigert zich te conformeren aan de regels van het spel. Maar bovenal weigert hij de verschrikkingen van de oorlog te negeren of te ontkennen, dwars tegen de heersende neiging van die tijd in. Hij wil het geweld en het kwaad niet ontkennen, maar het beest recht in de ogen kijken. “In de oorlog balt alles samen, alles wordt scherp”[i] en dat fascineert hem.
In uiterste consequentie leidt zijn afkeer van het academisme en de heersende kunstopvattingen in de jaren zestig tot de radicale keuze om de traditionele middelen die een kunstenaar ter beschikking staan los te laten, en de werkelijkheid in te zetten als kunstmiddel. Met kunstenaars als Jan Schoonhoven, Henk Peeters en Jan Henderikse vormt hij de Nul-groep. Armando construeert werken met autobanden, prikkeldraad en bouten op doek. De groep geeft pamfletten uit, vaak van de hand van Armando, waarin geageerd wordt tegen de gevestigde kunst.
Credo 1
er moet een geheel nieuwe kunst komen en alles wijst erop, dat ze komt.
Niet ‘mooi en lelijk’ meer, niet ‘goed en kwaad’ meer (ze bestaan nog steeds), maar een kunst die geen kunst meer is, maar een gegeven feit (als onze schilderijen).
de weg hiertoe moet zijn: meedogenloos en onherroepelijk, zoals de zon praat. (……)
(Fragment uit Credo 1, opengenomen in de catalogus Höllandische Informelle Gruppe, Galerie Gunar, Düsseldorf, februari 1959)
De oorlog als vergrootglas
Door de strategie van commentaarloos annexeren en isoleren van stukjes van de werkelijkheid lukt het hem om afstand te nemen van de woede en agressie die in de jaren daarvoor de directe drijfveren vormen voor zijn beeldende werk en zijn poëzie.[ii] En toch gaat er ook van deze werken een zekere dreiging uit. In 1965 keert hij zich af van de Nul-beweging - niet langer geboeit door deze manier van werken - en maakt een tijd lang helemaal geen beeldend werk. In plaats daarvan richt hij zich op de journalistiek.Zijn fascinatie voor de mens, de rol van dader en slachtoffer, de dunne scheidslijn tussen goed en kwaad blijft ook daarbij een belangrijk thema. Het boek de SS-ers (1967), dat hij samen met Hans Sleutelaar schrijft, is daar een goed voorbeeld van. In het boek laten zij voormalige SS-ers aan het woord. Het commentaarloos optekenen van hun relaas, zonder morele veroordeling, leidt tot veel kritiek in die tijd en levert hem zelfs de beschuldiging op dat hij zou dwepen met het Nationaal Socialisme. Later heeft Armando er over gezegd dat het maken van het boek hem geholpen heeft om de thematiek van de oorlog beter te hanteren en te overstijgen. Zijn motivatie schuilt in het blootleggen van het algemeen geldige, van universele krachten die ten grondslag liggen aan het menselijk handelen. “Mijn thema is niet de oorlog, mijn thema is de mens met al zijn tragiek. En die oorlog werkt als een vergrootglas. Die brengt alle tragiek naar het oppervlak”, zei hij er onlangs over in de Volkskrant.[ii]
Kunst moet
Vanaf de jaren zeventig gaat Armando weer beeldend werk maken. Aanvankelijk vooral tekeningen; weerbarstige lijnen, met moeite veroverd op het papier. Nadat hij zich eind jaren zeventig in Berlijn gevestigd heeft, begint hij weer te schilderen. Het levert iconisch werk op. In zijn zeer krachtige, expressieve schilderijen in zwart wit verkent hij verschillende onderwerpen in reeksen; Der Fahne, der Zaun, der Turm, der Leiter, das Rad, Waldrand. Tegelijkertijd verontrustend en mooi, krachtig en ontroerend. Ook nu vormt de oorlog de inspiratiebron, uitgewerkt in thema’s als het schuldige landschap, de voortschrijdende tijd en de schoonheid van het kwaad. Armando blijkt affiniteit te hebben met de Romantiek: de aandacht voor het unheimische, de oerkracht en symboliek van de natuur en de donkere kant van de psyche. En bovenal in het reikhalzen naar het mateloze.[iv]
Kunst kent geen compromissen. Kunst moet. En als je niet moet, als je twijfelt, bijvoorbeeld omdat er weinig respons is: onmiddellijk stoppen met die flauwekul. Je moet, als het goed is, van jezelf. Van niemand anders.
Je kunt met kunst niet schipperen. Het is alles of niets. Leuk is anders, maar je wou toch zo graag?
(Armando, ‘De parabel van de zee en de knopendoos’, in Machthebbers, Amsterdam 1983 p. 43)
Zijn onderzoek naar de schoonheid van het kwaad is een manier om de donkere kant van de mensheid te bestuderen. “Kunst kan een verzoening met de werkelijkheid zijn, kunst kan verontschuldigen, kan de dingen onschuldig maken”, zegt Armando daarover, indachtig de uitspraak van Nietzsche: “Wir haben die kunst, damit wir nicht an der wahrheit zugrunde gehen.” Door het kwaad over te hevelen naar het domein van de kunst wordt het onschadelijk gemaakt en kan het bestudeerd worden. Armando’s uitspraak “Een schilderij is overwonnen ellende"[v] valt dus op twee manieren te interpreteren. Het kwaad is overwonnen door het naar het domein van de kunst over te hevelen. En het maakproces is een strijd, een drang, waar de kunstenaar niet altijd op zit te wachten.
Ook nu nog, op hoge leeftijd, is die drang niet te stoppen en blijft hij zich vernieuwen. Armando is nog steeds nieuwsgierig naar ‘hoe het afloopt’: het proces van het beeld in zijn hoofd overbrengen op het doek, in een sculptuur, op het keramiek, in de tekening. En ook nu nog probeert hij nieuwe technieken uit. Inmiddels is de kleur weer teruggekeerd in zijn werk – nu vaak geïnspireerd door de natuur - en daarmee een zekere lieflijkheid. Er mag, zo lijkt het wel, meer schoonheid zijn.
“En dat móet geschilderd worden - het móet. Soms in kleur bijvoorbeeld – soms ook niet. Het zijn dingen waar je zelf vaak versteld van staat. Ik heb er veel over nagedacht, soms dag en nacht, over het waarom. Maar overschat dat denken niet. Want uiteindelijk overkomt het je. Wat ik zeg: het dient zich aan.” [vi]
© LUCY, juni 2015 Tekst: Carolien de Boer
Voor dit artikel is gebruik gemaakt van de monografie 'Tussen het weten en het begrijpen', red. Antoon Melissen, Uitgever Barbera van der Kooij / nai010 uitgevers Rotterdam, 2015
Noten
[i] Rob Witman, ‘Om te weten hoe het afloopt’, De Volkskrant, 27-6-2015, pag.74
[ii] Antoon Melissen, ‘Historisch bewustzijn is de enig betrouwbare richtsnoer’ Armando en het gevecht tegen 'der Strom der Zeit’, monografie 'Tussen het weten en het begrijpen', Barbera van der Kooij / nai010 uitgevers Rotterdam, 2015, pag. 72
[iii] Rob Witman, ‘Om te weten hoe het afloopt’, De Volkskrant, 27-6-2015,pag.79
[iv] Yvonne Ploum, ‘Een verte, hoe nabij ze ook is. Armando’s onbarmhartig poëtische oeuvre’, monografie Tussen het weten en het begrijpen, Barbera van der Kooij / nai010 uitgevers Rotterdam, 2015, pag. 10
[v] Leo Duppen, 'Armando: Een schilderij is overwonnen ellende.' Kunstbeeld 8, (1984), p.8 -1
[vi] Vraaggesprek met Armando, 22 oktober 2014